Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (2) 1 (16) 2 (8) A (760) B (1159) C (210) D (4158) E (1651) F (206) G (959) H (2456) I (1493) J (308) K (792) L (470) M (780) N (422) O (848) P (535) Q (2) R (405) S (1126) T (1136) U (202) V (1337) W (1240) X (3) Y (88) Z (1026)
Dutch Recording English Learn
de eerste nationale actie tegen afleiding achter het stuur
the first national action against distraction at the wheel
de eerste stap
the first step
de eerste uitnodigingen
the first invitations
de eetkamer
the dining room
de eetlepel
the tablespoon
de eeuw
the century
de Eeuwige, de God van de hemel
the Eternal, the God of heaven
de eierdop
the eggcup
de eieren
the eggs
de eierstokken
the ovaries
de eigenaar
the owner
De eigenaar van dit restaurant is trouwens een vriend van me.
By the way, the owner of this restaurant is a friend of mine.
de eigendom
the property
de eigenschap
the property
de eigenschap
the characteristic
de eindbestemmeling
the final recipient
de eiser
the plaintiff
de elektrocutie
the electrocution
de elleboog
the elbow
de ellende
the misery
de emmer
the bucket
De emmer was vol water.
The bucket was full of water.
De ene pantoffel was niet weer te vinden, en de andere had een jongen opgeraapt en snelde er mee weg.
One slipper was nowhere to be found, and the other one was taken by a boy who ran off with it.
de engel
the angel
de Engelse taal
the English language
de envelop
the enveloppe
De epidemie heeft maandenlang gewoed in de stad.
The epidemic raged for months in the city.
de erfgenaam
the heir
De erfgenaam krijgt het familiehuis.
The heir gets the family house.
De ergernis was te merken aan zijn toon.
The annoyance was noticeable in his tone.
de erkenning
the recognition
de ervaring
the experience
de erwt
the pea
de erwten
the peas
de etage
the floor
de euro
the euro