Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - B

0 (1) 1 (7) 2 (3) A (611) B (957) C (173) D (3800) E (1413) F (177) G (822) H (2138) I (1284) J (264) K (683) L (406) M (622) N (337) O (675) P (426) Q (2) R (342) S (970) T (996) U (172) V (1112) W (1035) X (3) Y (88) Z (871)
Dutch Recording English Learn
Ben je gewond?
Are you hurt?
Ben je hier student?
Are you a student here?
Ben je klaar met je huiswerk?
Are you done with your homework?
Ben je klaar om te bestellen?
Are you ready to order?
Ben je niet heet?
Aren’t you hot?
Ben je niet in een warme kamer gekomen en heb je niet een gezelschap, waarvan je nog wat kunt leren?
Have you not come into a warm room and don’t you have a company from which you can learn something?
Ben je nog bezig?
Are you still busy?
Ben je nog steeds bang?
Are you still scared?
Ben je nog steeds te zwaar?
Are you still overweight?
Ben je op vakantie?
Are you on holiday?
Ben je thuis?
Are you home?
Ben je timmerman?
Are you a carpenter?
Ben je voor hun beleid?
Are you in favor of their policy?
Ben je vrij?
Are you free?
Ben je zelfs niet nieuwsgierig?
Aren’t you even a little curious?
Ben jij een optimist of een pessimist?
Are you an optimist or a pessimist?
Ben jij een van Tom zijn dochters?
Are you one of Tom’s daughters?
Ben jij Maria of Miguel?
Are you Maria or Miguel?
Ben jij moe?
Are you tired?
benaderen
to approach
benadering
approach
benadrukken
to emphasize
bende
gang
bendes
gangs
beneden
below
benedenverdieping
ground floor
benen
legs
benijdde
envied
benijden
to envy
benoemd
appointed
Bent u allergisch voor bepaalde geneesmiddelen?
Are you allergic to any medication?
Bent u allergisch voor dit geneesmiddel?
Are you allergic to this medicine?
Bent u toevallig arts?
Are you a doctor, by any chance?
Bent u verdwaald?
Are you lost?
benul
idea
benutten
to utilise