Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - B

0 (1) 1 (7) 2 (4) A (473) B (743) C (113) D (2778) E (660) F (124) G (576) H (1431) I (725) J (166) K (511) L (299) M (463) N (269) O (505) P (357) Q (1) R (249) S (708) T (633) U (113) V (819) W (666) Y (87) Z (490)
Dutch Recording English Learn

ben

am (1st person singular)

ben

are (2nd person singular, inverted form)

Ben ik dik?

Am I fat?

Ben ik verliefd?

Am I in love?

Ben ik verplicht om de aangifte te doen?

Am I obliged to file the declaration?

Ben je aan het lunchen?

Are you eating lunch?

Ben je daar geweest?

Have you been there?

Ben je klaar om te bestellen?

Are you ready to order?

Ben je niet in een warme kamer gekomen en heb je niet een gezelschap, waarvan je nog wat kunt leren?

Have you not come into a warm room and don’t you have a company from which you can learn something?

Ben je nog steeds te zwaar?

Are you still overweight?

Ben je op vakantie?

Are you on holiday?

Ben jij een optimist of een pessimist?

Are you an optimist or a pessimist?

Ben jij een van Tom zijn dochters?

Are you one of Tom’s daughters?

benadering

approach

benadrukken

to emphasize; to stress

benadrukt

stresses (3rd person singular)

benaming

name; term

beneden

below

benedenverdieping

ground floor

benen

legs

benieuwd

curious

benijdde

envied

benijden

to envy

bent

are (2nd person singular)

Bent u allergisch voor bepaalde geneesmiddelen?

Are you allergic to any medication?

Bent u allergisch voor dit geneesmiddel?

Are you allergic to this medicine?

benutten

to utilise

benzine

gasoline

beoordelen

to judge

beoordeling

review

bepaald

specific

bepaald lidwoord

definite article

bepaalde

particular; specific

bepalen

to determine

beperking

restriction; handicap

beperkt

limited