Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - B

0 (1) 1 (7) 2 (3) A (611) B (957) C (173) D (3800) E (1413) F (177) G (822) H (2138) I (1284) J (264) K (683) L (406) M (622) N (337) O (675) P (426) Q (2) R (342) S (970) T (996) U (172) V (1112) W (1035) X (3) Y (88) Z (871)
Dutch Recording English Learn
beleid
policy
beleidsplan
policy plan
belemmeren
to obstruct
belemmering
obstruction
belemmeringen
obstacles
beletsel
impediment
beletten
to prevent
beleven
to experience
beleving
experience
belevingskaart
experience map
Belgen beweren dat frietjes niet Frans maar Belgisch zijn.
Belgians claim that French fries are not French but Belgian.
België is geen reekshoofd.
Belgium is not seeded.
belgisch
Belgian
bellen
to call
belofte
promise (long form)
beloftes
promises
beloning
reward
beloof
promise
beloofte
promised
bemanning
crew
bemerkte
noticed
bemoedigend
encouraging
bemoeien
to interfere
ben
are (2nd person singular, inverted form)
Ben
Ben (boy’s name)
Ben heeft geleerd hoe hij vuur kan maken zonder lucifers.
Ben learned to make a fire without matches.
Ben ik dik?
Am I fat?
Ben ik verliefd?
Am I in love?
Ben ik verplicht om de aangifte te doen?
Am I obliged to file the declaration?
Ben ik zo doorzichtig?
Am I that transparent?
Ben ik zo voorspelbaar?
Am I that transparent?
Ben je aan het lunchen?
Are you eating lunch?
Ben je al gewend aan Japans eten?
Have you got used to eating Japanese food yet?
Ben je daar geweest?
Have you been there?
Ben je eergisteren gekomen?
Did you come the day before yesterday?
Ben je erachter gekomen waar Tom woont?
Did you find out where Tom lives?