Understand spoken Dutch

Verbs (simple past) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
How did it happen?

Hoe is dat gebeurd?

I wish we could help.

Ik wou dat we konden helpen.

I wish everyone knew this.

Ik wou dat iedereen dit wist.

We went shopping together.

We gingen samen winkelen.

Is that what happened with Tom?

Is dat wat er met Tom is gebeurd?

“Can you lay eggs?” she asked.

«Kun je eieren leggen?» vroeg zij.

Tom brought Mary some juice.

Tom bracht Maria een beetje sap.

How many people didn’t come?

Hoeveel mensen kwamen niet?

I still don’t know how that happened.

Ik weet nog steeds niet hoe dat is gebeurd.

Tom has to tell Mary what happened.

Tom moet Mary vertellen wat er gebeurd is.

I bought a new mobile phone.

Ik heb een nieuwe mobiele telefoon gekocht.

We must tell everybody what happened.

We moeten iedereen vertellen wat er is gebeurd.

Yesterday was the first time I’ve ever seen Tom drunk.

Ik heb Tom gisteren voor de eerste keer dronken gezien.

“The world is so big!” all the young ones said; because now they had much more space than in the egg.

“Wat is de wereld toch groot!” zeiden al de jongen; want nu hadden zij heel wat meer plaats dan in het ei.

we ran

wij liepen

Tom got bit.

Tom werd gebeten.

Yanni took the flowers and went.

Yanni nam de bloemen en ging.

The attack lasted for nearly three hours.

De aanval duurde bijna drie uur.

Tom asked me to take a picture of him.

Tom vroeg me een foto van hem te maken.

and they all said: “That new one is the most beautiful of all!”

en zij zeiden allemaal: «Die nieuwe is nog de mooiste!