Understand spoken Dutch

Verbs (simple past) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
They were treated with respect. Ze werden respectvol bejegend.
And the other children rejoiced with him En de andere kinderen jubelden mee
And the other swans bowed before him. En de andere zwanen bogen zich voor hem.
They threw bread and barley into the water. Ze gooiden brood en gerst in het water.
His misconduct led to his dismissal. Zijn wangedrag leidde tot zijn ontslag.
but apparently they lived wrongly maar blijkbaar leefden ze verkeerd
After a miserable day, the sun broke through. Na een miezerige dag brak de zon door.
That bridge took nearly three years to build. Het bouwen van deze brug duurde drie jaar.
He started wearing a turban. Hij begon een tulband te dragen.
She took the pencil and started writing. Ze nam het potlood en begon te schrijven.
The student left without saying anything. De student vertrok zonder iets te zeggen.
That accident happened near his house. Dat ongeluk gebeurde vlak bij zijn huis.
She no longer responded to my messages. Ze reageerde niet meer op mijn berichten.
The Christmas lights shone higher and higher De Kerstlichtjes stegen al hoger en hoger
The truck made a sharp turn to the left. De vrachtwagen nam een scherpe bocht naar links.
The couple gave their children a substantial gift. Het paar deed een forse schenking aan hun kinderen.
It started raining around midnight. Omstreeks middernacht begon het te regenen.
We all thought Tom was having a heart attack. We dachten allemaal dat Tom een hartaanval kreeg.
I heard my parents whispering last night. Ik hoorde mijn ouders gisteravond fluisteren.
It was 10 years ago that I started playing chess. Het is 10 jaar geleden dat ik schaak begon te spelen.