Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	One day, we’ll know.	Op een dag zullen we het weten.
	I will have the last word.	Ik zal het laatste woord hebben.
	That’s the last thing we need.	Dat is het laatste dat we nodig hebben.
	It was the last evening of the year.	Het was de laatste avond van het jaar.
	Why didn’t you come by bus?	Waarom ben je niet met de bus gekomen?
	By chance, I met her in the street.	Ik kwam haar toevallig op straat tegen.
	And yet she said she was a true princess.	En toch zei zij, dat ze een echte prinses was.
	Now, that we will soon find out!	Nu, dat zullen we wel eens te weten komen!
	half full	halfvol
	That is true.	Dat is waar.
	It is true.	Het is waar.
	’Tis true.	’t Is waar.
	sixty-one (61)	eenenzestig
	What does John do here?	Wat doet Jan hier?
	seventy-one (71)	eenenzeventig
	What you said is not true.	Wat je zei, is niet waar.
	What day is it tomorrow?	Welke dag is het morgen?
	You’re the biggest.	Jij bent de grootste.
	Do you happen to know where she lives?	Weet je toevallig waar ze woont?
	I don’t want to speak about myself.	Ik wil niet van mij zelf spreken.