"he" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	He is all alone abroad.	Hij zit moederziel alleen in het buitenland.
	he is approaching	hij nadert
	He feels fine.	Hij voelt zich goed.
	He’s absent.	Hij heeft verzuim.
	He was badly wounded.	Hij was zwaar gewond.
	He can play the flute.	Hij kan fluit spelen.
	He has a lot of authority.	Hij heeft veel gezag.
	He’s well built.	Hij is goed gebouwd.
	He will come afterwards.	Hij zal nadien komen.
	He’s a member of the golf club.	Hij is lid van de golfclub.
	He gave the dog a bone.	Hij gaf een bot aan de hond.
	He was red with anger.	Hij werd rood van woede.
	He is so young and looks so beautiful!	Hij is zo jong en ziet er zo prachtig uit!
	He wrote a letter.	Hij schreef een brief.
	He is the heir.	Hij is de erfgenaam.
	He looked for the key.	Hij zocht naar de sleutel.
	He made it public.	Hij hing het aan de grote klok.
	He looked for his keys.	Hij zocht zijn sleutels.
	He always makes a fool of others.	Hij spot altijd met de anderen.
	He is on the edge of the abyss.	Hij staat op de rand van de afgrond.