hij
hij is
hij was
Hij was eens hier.
hij moest
Yanni wist wat hij moest doen.
Niemand weet hoe lang hij zal leven.
hij liep
Hij heeft lang haar.
Hij is alleen thuis.
Hij heeft een hond.
Hij komt vaak.
Hoe oud is hij?
hij vroeg me
Hij weet alles.
Ik hoop dat hij komt.
hij wordt
Hij is altijd op tijd.
voordat hij iets anders kon zeggen
Yanni weet dat hij klaar is.