"he" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	He is dishonoured.	Hij is onteerd.
	He reads books.	Hij leest boeken.
	He wants to learn to cook.	Hij wil leren koken.
	He drank poison and died.	Hij dronk gif en stierf.
	He is overconfident.	Hij is overmoedig.
	He made a statue from wax.	Hij maakte een beeld van was.
	He points to the north.	Hij duidt naar het noorden.
	He tried to stand up.	Hij trachtte op te staan.
	He lost his momentum.	Hij verloor zijn schwung.
	He spoke with calm and grace.	Hij sprak met rust en genade.
	He is such a lucky guy.	Hij heeft zodanig veel geluk.
	He has dishonoured the family.	Hij heeft de familie onteerd.
	He is poor, to be sure, but he is happy.	Hij is uiteraard arm, maar hij is gelukkig.
	He insisted.	Hij heeft aangedrongen.
	He tripped over a stone.	Hij is over een steen gestruikeld.
	He points out the error in the report.	Hij duidt de fout in het verslag aan.
	He has no respect for authority.	Hij heeft geen respect voor gezag.
	He sells all sorts of products.	Hij verkoopt allerlei producten.
	He gathered his books together.	Hij nam zijn boeken bij elkaar.
	He will always have that scar.	Dat litteken zal hij altijd houden.