“Piefpafpoef!” klonk het weer, en nu vlogen er gehele scharen wilde ganzen uit het riet op.
Een welopgevoed eendje zet zijn poten buitenwaarts, evenals vader en moeder doen.
het gaf licht, en waar het schijnsel op den muur viel, werd deze doorzichtig als een sluier
“Dat komt, omdat ik zo lelijk ben,” dacht het eendje, kneep de ogen even dicht en liep toen weer voort.
knoflook en ui
maar het eendje dacht, dat zij hem kwaad wilden doen en vloog in zijn angst juist in het melkvat, zodat de melk overal in de kamer rondspatte
zout en peper
in eer en geweten
jongens en meisjes
en ik bedoel grondig
Maar het arme eendje, dat het laatst uit het ei gekomen was en er zo lelijk uitzag, werd gebeten, gestoten en voor de gek gehouden, en dat zowel door de eenden als door de kippen.
achter slot en grendel
en nou zijn ze op de goeie weg
communies en vormsels
kruiden en specerijen
en wonen in betonnen dozen
een strand van stenen en kiezels
zij lachten en schreeuwden
en d’r dressoir met plastic rozen
En de andere kinderen jubelden mee