Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - H

0 (1) 1 (6) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1691) B (591) C (1029) D (721) E (441) F (572) G (358) H (941) I (1639) J (101) K (65) L (429) M (582) N (297) O (316) P (719) Q (27) R (442) S (1468) T (6379) U (130) V (105) W (998) X (4) Y (322) Z (10)
English Dutch Recording Learn
He now felt so glad at all the suffering and hardships which he had undergone. Het gevoelde zich nu verheugd over al de nood en de ontberingen, die het doorgestaan had.
He offered assistance to the crippled old woman. Hij bood hulp aan de kreupele oude vrouw.
He often attributes his failures to bad luck. Hij schrijft zijn mislukkingen vaak toe aan pech.
He often comes. Hij komt vaak.
He opened the door. Hij deed de deur open.
He ordered a beer. Hij heeft een bier besteld.
He ordered me to stand up. Hij gaf me het bevel om op te staan.
he paced back and forth in front of the hearth hij ijsbeerde heen en weer voor de haard
He played Hamlet on stage. Hij speelde Hamlet op het toneel.
He plays the trombone. Hij speelt trombone.
He points out the error in the report. Hij duidt de fout in het verslag aan.
He points to the north. Hij duidt naar het noorden.
He quickly adjusted to the new situation. Hij is de nieuwe situatie rap gewoon geworden.
he ran hij liep
He ran to the kitchen and felt his stomach turn three times. Hij rende naar de keuken en voelde zijn maag driemaal omkeren.
He rather wants to sleep than study. Hij wil veeleer slapen dan studeren.
He reads a book while I work. Hij leest een boek terwijl ik werk.
He reads books. Hij leest boeken.
He realized uneasily that everyone was staring at him. Hij besefte onbehaaglijk dat iedereen hem aanstaarde.
He received an award for his achievements. Hij ontving een toekenning voor zijn prestaties.
He received compensation. Hij ontving een vergoeding.
he replaces hij vervangt
He respects his colleague greatly. Hij respecteert zijn ambtgenoot enorm.
He responded to the criticism with a gentle smile. Hij reageerde op de kritiek met een minzaam glimlachje.
he rubbed his chin hij wreef over zijn kin
he said I hadn’t taken my responsibility hij zei dat ik niet mijn verantwoordelijkheid nam
He sawed logs for the fireplace. Hij zaagde houtblokken voor de open haard.
He says it is serious. Hij zegt dat het menens is.
He scared the wits out of her. Hij jaagde haar de stuipen op het lijf.
He seemed to understand foreign policy. Hij leek buitenlands beleid te begrijpen.
He sells all sorts of products. Hij verkoopt allerlei producten.
He shuffled to the door and cautiously looked outside. Hij schuifelde naar de deur en keek voorzichtig naar buiten.
He snores. Hij snurkt.
He sought shelter from the rain. Hij zocht beschutting tegen de regen.
He speaks French. Hij spreekt Frans.
He speaks several languages. Hij spreekt meerdere talen.