Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - W

0 (2) 1 (16) 2 (8) A (760) B (1159) C (210) D (4158) E (1651) F (206) G (959) H (2456) I (1493) J (308) K (792) L (470) M (780) N (422) O (848) P (535) Q (2) R (405) S (1126) T (1136) U (202) V (1337) W (1240) X (3) Y (88) Z (1026)
Dutch Recording English Learn
wiel
wheel
wielas
axle
wieler
cycling
wielertoeristen
tourist cyclists
wiens
whose
wierook
incense
wierp
threw (singular)
wig
wedge
wij
we (emphatic)
Wij begrijpen waarom.
We understand why.
wij betreuren
we regret
Wij bouwen huizen.
We build houses.
wij gaan
we go
wij gaan naar school
we go to school
Wij gaan ook wenen.
We are also going to cry.
wij gingen
we went
wij hadden ook een huis-elf hadden, om de was te strijken
we also had a house-elf to iron the laundry
wij halen je hutkoffer
we will get your trunk
wij hebben
we have
Wij hebben aangedrongen op een antwoord.
We insisted on an answer.
Wij hebben een antwoord nodig.
We need a response.
Wij hebben een huis.
We have a house.
Wij hebben een mooie kamer op de eerste verdieping.
We have a nice room on the first floor.
Wij hebben geen water.
We have no water.
Wij hebben goede wijken.
We have good neighborhoods.
wij hebben het koud
we are cold
wij hebben overal gezocht
we have searched everywhere
Wij hebben spoedoverleg gepland.
We have scheduled an emergency meeting.
wij keken
we watched
Wij leren een taal.
We are learning a language.
wij liepen
we ran
Wij moeten een bepaalde route volgen.
We have to follow a certain route.
Wij moeten slapen.
We need to sleep.
Wij naderen een gevaarlijke situatie.
We are approaching a dangerous situation.
Wij reserveren twee plaatsen voor Lille.
We will reserve two seats for Lille.
wij schonken daar toen niet de juiste aandacht aan
we didn’t give it the proper attention then