Dutch-English Dictionary - H

0 (1) 1 (7) 2 (4) A (473) B (743) C (113) D (2778) E (660) F (124) G (576) H (1431) I (725) J (167) K (511) L (299) M (463) N (269) O (505) P (357) Q (1) R (249) S (708) T (634) U (113) V (819) W (667) Y (87) Z (490)

Dutch	English	Learn
het gezicht	the face	Learn
het glas	the glass	Learn
het goud	the gold	Learn
het grachtenpand	the canal house	Learn
het graf	the grave	Learn
het gras	the grass	Learn
het greintje	the shred	Learn
het haar	the hair	Learn
het had een open raam	it had an open window	Learn
het handvol	the handful	Learn
het hangt af van de baas	it depends on the boss	Learn
Het hangt van het bedrijf af.	It depends on the company.	Learn
het hart	the heart	Learn
Het heeft geen betekenis.	It makes no sense.	Learn
het hek	the fence	Learn
het hele deeg	the whole dough	Learn
het hele verhaal	the whole story	Learn
het hemd	the shirt	Learn
het hert	the stag; the deer	Learn
het hof	the yard	Learn
het honkbal	the baseball	Learn
het hoofd	the head	Learn
het hoofdletsel	the head injury	Learn
het hoogste dagcijfer van gans 2021	the highest daily figure of all of 2021	Learn
het hooi	the hay	Learn
het hotel	the hotel	Learn
Het hotel wordt omringd door winkels, boetieks, restaurants en aansluitingen op het openbaar vervoer.	The hotel lies surrounded by shops, boutiques, restaurants and links to the public transport network.	Learn
het hout	the wood	Learn
het huis	the house	Learn
Het huis begon te trillen.	The house started shaking.	Learn
het huisdier	the pet	Learn
het huishouden	the housework	Learn
het huishouden doen	to do housework	Learn
het hulpmiddel	the tool	Learn
Het hulpmiddel bij uitstek voor dieven en plunderaars!	The tool par excellence for thieves and looters!	Learn
het humeur	the mood	Learn