Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (2) 1 (16) 2 (8) A (760) B (1159) C (210) D (4158) E (1651) F (206) G (959) H (2456) I (1493) J (308) K (792) L (470) M (780) N (422) O (848) P (535) Q (2) R (405) S (1126) T (1136) U (202) V (1337) W (1240) X (3) Y (88) Z (1026)
Dutch Recording English Learn
de vis
the fish
de visser
the fisherman
de Vlaamse overheid
the Flemish government
de vlag
the flag
de vlam
the flame
de vlammen
the flames
de vleugels
the wings
de vlieg
the fly
de vliegen
the flies
de vlieger
the kite
de vlierbomen
the elder trees
de vlierboom
the elder tree
de vlinder
the butterfly
de vloed
the high tide
de vloek
the curse
De vloek werd verbroken.
The curse was broken.
de vloer
the floor
de vlucht
the flight
de voeding
the feeding
de voertaal
the language of instruction
De voertaal is Nederlands.
The working language is Dutch.
de voertuigen
the vehicles
de voet
the foot
de voetafdruk
the footprint
de voetbal
the football
de voetballer
the football player
de voeten
the feet
de voetganger
the pedestrian
de voetgangster
the pedestrian (female)
de voetjes
the feet (diminutive)
de voetstappen
the footsteps
de vogel
the bird
De vogel at een worm uit de tuin.
The bird ate a worm from the garden.
de vogels
the birds
De vogeltjes in het geboomte vlogen daardoor verschrikt op.
The birds in the trees flew up shocked.
de voldoening
the satisfaction