Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (717) B (1128) C (201) D (3960) E (1475) F (203) G (923) H (2247) I (1323) J (285) K (771) L (466) M (719) N (392) O (809) P (525) Q (2) R (394) S (1105) T (1089) U (194) V (1266) W (1134) X (3) Y (88) Z (929)
Dutch Recording English Learn
De waaghals sprong van de hoge klif.
The daredevil jumped off the high cliff.
de waan van de dag
the issues of the day
de waanideeën
the delusions
de waard
the innkeeper
De waard heeft een herberg.
The innkeeper has an inn.
De waard is vriendelijk.
The innkeeper is friendly.
De waard zorgt voor alles.
The innkeeper takes care of everything.
de waarde
the value
de waarheid
the truth
de waarheid achterhalen
to find out the truth
de waarschuwing
the warning
de waas
the haze
de wachtlijsten
the waiting lists
de wachtzaal
the waiting room
De wagen kwam zijlings op de tramsporen terecht.
The car ended up sideways on the tram tracks.
de wagens
the cars
de wal
the shore
de walging
the disgust
de walnoot
the walnut
de wanbetalers
the defaulters
de wand
the wall
de wandeling
the walk
de wanden
the walls
de wandklok
the wall clock
de wang
the cheek
de wangen
the cheeks
de warme kachel
the warm stove
de warmte
the warmth
De warmte verandert water in stoom.
Heat turns water into steam.
de was
the laundry
de was doen
to do the laundry
de wasbak
the sink
de wasmachine
the washing machine
De wasmachine heeft verschillende programma’s.
The washing machine has several programs.
de wasmand
the laundry basket
de wasserette
the launderette