“Ik ben ook eens zo beetgenomen en had toen heel wat werk met mijn jongen, want zij waren bang voor het water!”
Een gepiep deed zich horen, en al de dooren van de eieren waren levend geworden en staken de kopjes uit de schalen.
Duizenden lichten brandden er op de groene takken, en bonte prenten, zoals die, welke er voor de winkelramen te zien waren, zagen op haar neer.
“Kijk eens! Nu moeten wij nog het aanhangsel krijgen, alsof wij al niet talrijk genoeg waren! En foei! wat ziet dat ene eendje er uit! Dat willen wij hier niet hebben!”
Het arme eendje werd door allen geplaagd; zelfs zijn zusters waren kwaad op hem en zeiden steeds: “Mocht de kat je maar beetpakken, jou lelijk schepsel!”
Hoe waren de lades bevestigd?
de toortsen waren uitgewaaid
Daarbinnen was een verschrikkelijk rumoer; want daar waren twee families, die elkaar het bezit van een palingkop betwistten, en eindelijk kreeg de kat die toch.
Ik wist niet dat Tom en John jouw broers waren?
Zo lag het twee hele dagen; toen kwamen er twee wilde ganzen of, liever gezegd, genten naar hem toe; het was nog niet lang geleden, dat zij uit het ei gekropen waren, en daarom waren zij zo overmoedig.
Hoe wist je dat Tom en Mary degenen waren die je saxofoon hadden gestolen?
Daar liep nu het kleine meisje op blote voeten, die rood en blauw van de kou waren.
Al de ramen waren helder verlicht, en het rook heerlijk naar ganzengebraad
Het waren heel grote pantoffels, die haar moeder tot dusverre gedragen had, zo groot waren zij.