waren
zij waren
wij waren
En zo waren zij er dan zo goed als thuis.
jullie waren
Yanni en Skura waren gelukkig samen.
Tom zei dat al zijn vrienden dronken waren.
Ze waren aan het slapen.
De volgende ochtend duurde het lang voor ze eindelijk op pad waren.
Haar handjes waren bijna geheel van de kou verstijfd.
Hun poten gingen van zelf, en allen waren zij in het water; zelfs het lelijke, grauwe eendje zwom mee.
Er waren veel muggen.
We waren verliefd.
Prinsessen waren er genoeg; maar of het echte prinsessen waren, kon hij niet te weten komen.
Er waren veel vliegen.
We waren alleen maar eerlijk.
en daar boven was noch koude, noch honger, noch angst, zij waren bij God!
want zij dachten, dat zij de helft waren, en verreweg de beste helft
Zij waren spierwit en hadden lange, buigzame halzen: het waren zwanen
Rondom de korenvelden en de weiden waren uitgestrekte bossen, en midden in de bossen diepe meren.