Verbs (infinitives) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	“But it is so delightful to swim about on the water,” said the duckling	“Maar het is zo prettig, in het water te zwemmen,” zei het eendje
	We went to the park to play baseball.	We gingen naar het park om te honkballen.
	if only it could get the permit to lie in the reeds	als het maar de vergunning kon krijgen, om in het riet te liggen
	to call (long form)	te bellen
	smoking	aan het roken
	to rain (long form)	te regenen
	to pee (long form)	te plassen
	to resign	ontslag nemen
	to regret	spijt hebben van
	raining	aan het regenen
	It is going to rain.	Het gaat regenen.
	to change (long form)	te veranderen
	to be in love with	verliefd zijn op
	to fall in love	verliefd worden
	We sell fresh meat.	We verkopen vers vlees.
	I’m going to call Tom later.	Ik ga Tom straks bellen.
	to need	behoefte hebben aan
	I’d be grateful.	Ik zou dankbaar zijn.
	Who should we believe?	Wie moeten we geloven?
	They never showed up.	Ze kwamen niet opdagen.