Verbs (infinitives) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to neglect (long form)	te verwaarlozen
	to do housework	het huishouden doen
	Rest assured you can trust me!	Je kunt mij gerust geloven!
	I could never hate you.	Ik zou je nooit kunnen haten.
	to fill in a form	een formulier invullen
	We never sit in the front.	Wij zitten nooit vooraan.
	Do you have difficulty urinating?	Heeft u moeite met plassen?
	I didn’t mean to offend you.	Ik wou je niet beledigen.
	They can’t build dikes.	Ze kunnen geen dijken maken.
	to hide the sidebar	om de zijbalk te verbergen
	And he would be blamed.	En hij zou de schuld krijgen.
	to pull up a chair	een stoel aanschuiven
	Many find it interesting.	Velen vinden het interessant.
	I think I hear a baby crying.	Ik denk dat ik een baby hoor wenen.
	You forgot to close a window.	Je vergat een raam te sluiten.
	to clarify (long form)	te verduidelijken
	What rate should I use?	Welk tarief mag ik hanteren?
	to be in good health	in goede gezondheid zijn
	Yanni needs to wash his hands.	Yanni moet zijn handen wassen.
	Bob could not control his anger.	Bob kon zijn woede niet beheersen.