Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Where are my parents?	Waar zijn mijn ouders?
	I knew you’d come.	Ik wist wel dat je zou komen.
	but she didn’t think about that	maar daaraan dacht zij niet
	her parents	haar ouders
	I’m in my car.	Ik zit in mijn auto.
	Why don’t you come?	Waarom kom je niet?
	Let me see.	Laat me eens zien.
	Who else is going with us?	Wie gaat er nog meer met ons mee?
	How old are you? (formal)	Hoe oud bent u?
	thirty-one (31)	eenendertig
	She didn’t know what she could do here.	Ze wist niet wat ze hier zou kunnen doen.
	I’ll come back.	Ik kom terug.
	I’ll be right back.	Ik kom zo terug.
	What’s her name?	Wat is haar naam?
	Who’s first?	Wie is de eerste?
	Let me see the egg!	Laat mij het ei eens zien!
	to agree with someone	het eens zijn met iemand
	When do you return home?	Wanneer kom je terug naar huis?
	two thousand and twenty-one (2021)	tweeduizend eenentwintig
	you have (formal)	u hebt