Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	You can use my car, if you want to.	Je mag mijn auto gebruiken, als je wil.
	When will this bus arrive in Brussels?	Wanneer komt deze bus aan in Brussel?
	Can you tell us more about yourself?	Kan je ons meer vertellen over jezelf?
	When will this train arrive in Brussels?	Wanneer komt deze trein aan in Brussel?
	If I had the money, I’d buy a new house.	Als ik het geld had, zou ik een nieuw huis kopen.
	Heaven knows what there was in the bed!	De hemel mag weten, wat er in het bed geweest is!
	Did you all go shopping together?	Zijn jullie allemaal samen gaan winkelen?
	We have no one to help us.	We hebben niemand om ons te helpen.
	I have a car, but I almost never use it.	Ik heb een auto maar ik gebruik hem bijna nooit.
	Finally one egg after the other opened.	Eindelijk ging het ene ei na het andere open.
	“What a terribly big duckling that is,” she thought; “None of the others looks like this.”	“Wat is dat een verschrikkelijk groot eendje,” dacht zij; “geen van de anderen ziet er zo uit.”
	And she alight all the matches in the box, for she wished to keep her grandmother with her.	En zij streek al de lucifers uit het doosje af, want zij wilde haar grootmoeder zo graag bij zich houden.
	Am I fat?	Ben ik dik?
	My mistake!	Mijn fout!
	Take off your hat.	Zet je hoed af.
	my wife	mijn vrouw
	I am a doctor.	Ik ben dokter.
	Winter came.	Het werd winter.
	May I have a glass of wine?	Mag ik een glas wijn?
	I hope he comes.	Ik hoop dat hij komt.