Bij mij thuis of bij jou?
Is al dit geld van jou?
Ik zoek een oude man.
Ik zal wijn brengen.
eenpersoonskamer
Dat kan ik niet betalen
Ik ga morgen winkelen.
Ik woon niet graag in de stad.
Tom kocht dit boek voor ons.
We hebben al veel geleerd.
O, hier was het zo schoon, zo heerlijk.
Ik heb het op school geleerd.
Yanni gaf Skura zijn telefoon.
Ik woon al drie jaar in Nederland.
Het voelde als een hartaanval.
Met wie ben je gaan winkelen?
Yanni zag Skura met haar moeder.
Ik zal het laatste woord hebben.
Dat is het laatste dat we nodig hebben.
Ik kocht dit boek drie dagen geleden.