Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Please telephone him.	Bel hem alsjeblieft op.
	We sell fresh meat.	We verkopen vers vlees.
	We were in love.	We waren verliefd.
	I’ll let you be the judge of that.	Dat oordeel is aan u.
	I even work on Sundays.	Ik werk zelfs op zondag.
	This laptop belongs to me.	Deze laptop is van mij.
	I usually eat lunch at home.	Ik lunch meestal thuis.
	I am shearing the sheep.	Ik scheer de schapen.
	I work at the consulate.	Ik werk op het consulaat.
	I understand that he’s angry.	Ik begrijp dat hij boos is.
	You understand that, don’t you?	Je begrijpt dat toch?
	Do you have an appointment?	Heeft u een afspraak?
	I’d be grateful.	Ik zou dankbaar zijn.
	Who should we believe?	Wie moeten we geloven?
	I wasn’t thinking clearly.	Ik dacht niet helder na.
	I resigned.	Ik heb ontslag genomen.
	You are a teacher.	Je bent leerkracht.
	She quickly got up.	Ze kwam snel overeind.
	Doing that is discouraged.	Dat wordt afgeraden.
	I’m in love with you.	Ik ben verliefd op jou.