hoeveel?
Dat is waar.
Het is waar.
’t Is waar.
Hoe oud bent u?
Hoe oud is hij?
Hoe oud ben je?
Dat boek is oud.
Ik ga van school af.
Ze is acht jaar oud.
Iedereen bleef.
Wat je zei, is niet waar.
Waar is Tom geboren?
Ik deed het voor het geld.
Hoe laat gaat het dicht?
Welke dag is het morgen?
Tom heeft een mes in zijn hand.
Ik denk dat je oud genoeg bent.
Ik weet niet of Tom vlees eet of niet.
Wat heb je vandaag gedaan?