Prepositions Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	top left	linkerboven
	She sat on the bench.	Ze zat op de bank.
	I like rice.	Ik hou van rijst.
	a leaf of a tree	een blad van een boom
	at the weekend	in het weekend
	to understand (long form)	te begrijpen
	to write (long form)	te schrijven
	What’s the soup of the day?	Wat is de soep van de dag?
	An owl is on the roof.	Er is een uil op het dak.
	to change (long form)	te veranderen
	What are you doing with the manure?	Wat doe je met die mest?
	both English and French	zowel Engels als Frans
	Where are you from? (formal)	Waar komt u vandaan?
	Where are you from?	Waar kom je vandaan?
	Tom lives in this area.	Tom woont in dit gebied.
	The clock is above the fireplace.	De klok hangt boven de open haard.
	the end of your career	het einde van je loopbaan
	Where do we know each other from?	Waar kennen we elkaar van?
	This lake’s water is clean.	Het water van het meer is schoon.
	We have to wait for Tom.	We moeten op Tom wachten.