"is" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I think Tom is in his garden.	Ik denk dat Tom in zijn tuin is.
	It’s eight o’clock.	Het is acht uur.
	What time is it?	Hoe laat is het?
	Is that your mother?	Is dat jouw moeder?
	Tom is late.	Tom is te laat.
	What’s your name? (informal)	Wat is je naam?
	What are their names?	Wat is hun naam?
	What’s his name?	Wat is zijn naam?
	What’s up?	Wat is er aan de hand?
	Tom is always here.	Tom is hier altijd.
	He is always punctual.	Hij is altijd op tijd.
	What day is today?	Welke dag is het vandaag?
	There is no school today.	Er is vandaag geen school.
	The food is good.	Het eten is goed.
	The food is not good.	Het eten is niet goed.
	It has been open for two years now.	Het is nu twee jaar open.
	It is a restaurant.	Het is een restaurant.
	Where is the restaurant?	Waar is het restaurant?
	What time is supper?	Hoe laat is het avondeten?
	Yanni is outside.	Yanni is buiten.