Ik wil een gerecht met kip.
Ik wil een gerecht met vis.
Ik denk dat dit mijn fiets is.
Ik wil een gerecht met brood.
Ik wil een gerecht met eieren.
Mag ik uw telefoon gebruiken?
Hoe zal ik met deze pijn kunnen leven?
Als ik het geld had, zou ik een nieuw huis kopen.
Ik heb een auto maar ik gebruik hem bijna nooit.
Ben ik dik?
Ik ben dokter.
Mag ik een glas wijn?
Ik hoop dat hij komt.
Ik drink veel wijn.
Ik heb wat zeep nodig.
Ja, ik spreek Engels.
Ik heb een dokter nodig.
Mag ik de kamer eerst zien?
Ik weet het antwoord al.
Ik vraag me af wie er gaat winnen.