Ik heb een boek.
Ik heb geen geld.
Ik kan dit alleen.
Ik ben er nooit geweest.
Ik heb het koud.
Ik denk dat Tom in zijn tuin is.
Ik zou dat wel eens willen zien.
Ik heb een kat.
Ik heb een hond.
Ik wil een kat zijn.
Ik wil niet van mij zelf spreken.
Van mij zelf wil ik niet spreken.
Ik kom terug.
Ik kom zo terug.
als ik daar heen zou gaan
Tom is bijna zo lang als ik.
Ik heb een nieuwe auto nodig.
Wie ben ik om dat te zeggen?
toen ik naar de badkamer ging
Ik dacht dat je om Tom gaf.