Ik ben bang om alleen te zijn.
Ik heb al genoeg gegeten.
Hoe kom ik bij het station?
Ik ging naar Australië.
Ik heb me zorgen om je gemaakt.
Ik wist niet dat Tom jouw zoon was.
Ik spreek geen Nederlands.
Ik vind het leuk om problemen op te lossen.
Ik heb maar een paar fouten gemaakt.
Ik spreek niet zo goed Nederlands.
Hoe kom ik bij het busstation?
Ik ben op zoek naar een kamer met twee bedden.
ik zou wel willen, dat je dat eens wat anders kon maken
ik was een kind en wist niet beter dan dat ’t nooit voorbij zou gaan
Mag ik een zak?
ik maak een keuze
Mag ik een menu zien?
Nee, ik ken de les niet.
Ik eet veel varken.
Ik zal mijn best doen.