ik zoek
O, dat weet ik niet.
Ik vind dat leuk.
Ik zoek een oude man.
Ik zal wijn brengen.
Dat kan ik niet betalen
Ik ga morgen winkelen.
Ik woon niet graag in de stad.
Ik heb het op school geleerd.
Ik woon al drie jaar in Nederland.
Ik zal het laatste woord hebben.
Ik kocht dit boek drie dagen geleden.
Ik ben gisteren niet gaan winkelen.
Ik zou graag op een boerderij willen wonen.
Vandaag heb ik iets geleerd over het thuisonderwijs in Nederland.
Ik kom snel terug.
Ik eet geen vlees en vis.
Ik wil een van deze kopen.
Waar kan ik eieren kopen?
Ik had dat niet moeten eten.