Nu klapte hij met zijn vleugels, richtte zijn slanke hals op en jubelde van ganser harte
En terstond vloog er een oude eend naar het arme beest toe en beet het in de nek.
Het arme beest wist niet, hoe die vogels heetten, ook niet, waar zij naar toe vlogen
De eenden beten het, en de kippen pikten het, en de meid, die de beesten eten moest geven, schopte het.
En uit het geboomte kwamen eensklaps drie prachtige witte zwanen te voorschijn
“Goddank!” zei het eendje met een zucht; “ik ben zo lelijk, dat de hond mij zelfs niet wil bijten.”
’s Morgens zag men het vreemde eendje dadelijk, en nu begon de kater te blazen en de kip te kakelen.
Het eendje kende die prachtige beesten en werd door een eigenaardige treurigheid aangegrepen.
Het doet er niet toe, door een eend uitgebroed te worden, als men maar uit een zwanenei gekomen is!
maar zij had een slecht gezicht, en daarom dacht zij, dat het eendje een vette eend was, die verdwaald was geraakt
Toen hij het eendje zag, ging hij er heen, trapte het ijs met zijn klomp aan stukken en bracht het dier naar zijn vrouw toe
Het dacht aan, hoe het vervolgd en bespot was, en hoorde nu allen zeggen, dat het de mooiste van al die mooie vogels was.
Op zekere avond, juist toen de zon in haar pracht onderging, kwam er een hele troep grote vogels uit het bos
het kreeg zulk een lust om in het water te zwemmen, dat het zich niet kon weerhouden, dit tegen de kip te zeggen.
“Nee, het is geen kalkoen,” dacht de oude eend; “kijk eens, hoe ferm hij met zijn poten slaat en hoe recht hij zich weet te houden!”
“Dat is wel mogelijk, maar het is te groot en ziet er zo vreemd uit,” zei de andere eend, “en daarom moet het eens een pikje hebben.”
Het eendje gaf als zijn mening te kennen, dat het toch ook wel eens anders zou kunnen zijn maar dat kon de kip niet velen.
de gans sprong van den schotel naar beneden, waggelde over den vloer, met mes en vork in de borst, en kwam naar het arme meisje toe.
“Ik zal er toch nog een beetje op blijven zitten,” antwoordde de eend; “ik heb er nu al zo lang op gezeten, en dus kan ik er nog wel een paar dagen op zitten!”
Hier dichtbij in een ander moeras zijn enige aardige wilde ganzen, allemaal dames, die evenals jij “kwak!” kunnen zeggen.