Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (6) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1649) B (540) C (975) D (691) E (418) F (534) G (339) H (903) I (1600) J (95) K (60) L (389) M (563) N (273) O (301) P (683) Q (19) R (419) S (1362) T (6291) U (124) V (97) W (965) X (4) Y (313) Z (10)
English Dutch Recording Learn
the Greek (person) de griek
the green beans de groene bonen
the greenhouse de broeikas
the greenhouse effect het broeikaseffect
the greenhouses de kruidenkassen
the grenade de granaat
the grin de grijns
the grocer de kruidenier
the groceries de boodschappen
the ground de grond
the group de groep
the growth de groei
the guarantee de borg
The guard stood at the entrance of the building. De bewaker stond bij de ingang van het gebouw.
The guardian looks after the interests of the child. De voogd zorgt voor de belangen van het kind.
the guardians de bewaarders
the guardrail de vangrail
the guidance de begeleiding
The guide beckoned the tourists to the door. De gids wenkte de toeristen naar de deur.
The guide points out the sights on the map. De gids duidt de bezienswaardigheden aan op de kaart.
the guidelines de richtlijnen
the guilty one de schuldige
the guinea pig de cavia
The guinea pig is a rodent. De cavia is een knaagdier.
the guitar de gitaar
the gun het geweer
The gun was the police’s sole lead for solving the crime. Het pistool was het enige aanknopingspunt van de politie voor het oplossen van het misdrijf.
the gust of wind de windstoot
the gusts of wind de rukwinden
The gusts of wind made cycling hard. De rukwinden maakten het moeilijk om te fietsen.
the guy de kerel
the gym de sportschool
the hail de hagel
the hairdresser de kapper
the hairpin de haarspeld
the hairs de haren