Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (6) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1649) B (540) C (975) D (690) E (418) F (534) G (339) H (903) I (1600) J (95) K (60) L (389) M (563) N (273) O (301) P (683) Q (19) R (419) S (1362) T (6291) U (124) V (97) W (965) X (4) Y (313) Z (10)
English Dutch Recording Learn
the fuses de zekeringen
the fuss de heisa
the future de toekomst
The future perfect tense can be difficult to conjugate in some languages. De toekomende voltooide tijd kan in sommige talen moeilijk vervoegbaar zijn.
the futuristic buses de futuristische bussen
the gain de baat
the game het spel
The game became exciting. Het spel werd spannend.
The game of baseball requires a glove, a bat and a ball. Voor het honkbalspel zijn een handschoen, een knuppel en een bal nodig.
the game of chess het schaakspel
the gamekeeper de jachtopziener
The gamekeeper is responsible for the game. De jachtopziener is verantwoordelijk voor het wild.
The gamekeeper saw a deer in the forest. De jachtopziener zag een hert in het bos.
The gamekeeper takes care of the animals in the forest. De jachtopziener zorgt voor de dieren in het bos.
The gangplank was slippery due to the rain. De valreep was glad door de regen.
the gannets de genten
the gap de reet
the gap de kier
the garage de garage
the gardener de tuinman
the garlic (short form) de look
the garlic bread het knoflookbrood
the garment het kledingstuk
the gas het gas
the gas burner de gaspit
the gas cooker het gasstel
the gasoline de benzine
the gate de poort
the gates de poorten
the Gaza Strip de Gazastrook
the gear het gerei
the gearbox de versnellingsbak
the geese de ganzen
the gender het geslacht
the gene het gen
The general led the coup. De generaal leidde de staatsgreep.