Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - S

0 (2) 1 (81) 2 (25) 3 (24) 4 (26) 5 (22) 6 (22) 7 (22) 8 (21) 9 (20) A (867) B (471) C (723) D (493) E (288) F (394) G (243) H (531) I (921) J (72) K (51) L (293) M (397) N (211) O (204) P (525) Q (25) R (304) S (1023) T (4634) U (84) V (91) W (620) Y (232) Z (8) (1)
English Dutch Recording Learn
She doesn’t speak French.

Ze spreekt geen Frans.

She felt her knees tremble.

Ze kon haar knieën voelen trillen.

She gave him a piercing look.

Zij keek hem doordringend aan.

she gestured

ze gebaarde

she giggled

ze giechelde

She got married when she was twenty-five.

Ze is getrouwd toen ze 25 was.

She had nightmares.

Ze had nachtmerries.

She had taken beautiful pictures of the animals in the zoo.

Zij had prachtige foto’s getrokken van de dieren in de dierentuin.

She had the saddest face Harry had ever seen.

Ze had het sipste gezicht dat Harry ooit gezien had.

she hadn’t sold even one matchbox and she hadn’t brought a single penny

zij had immers geen enkel doosje lucifers verkocht en bracht geen cent mee

She has a scar.

Ze heeft een litteken.

She has a tattoo.

Ze heeft een tatoeage.

She has short hair.

Zij heeft kort haar.

She has straight hair.

Ze heeft stijl haar.

she is

zij is

She is as beautiful as Snow White.

Ze is zo mooi als Sneeuwwitje.

She is drawing a picture.

Ze is aan het tekenen.

She is funny.

Ze is koddig.

She is no longer a nine-year-old Cinderella.

Ze is geen negenjarige assepoester meer.

she is of Spanish descent, which is why she is so fat

zij is van Spaanse afkomst, daarom is zij zo dik

She is quite ill.

Ze is behoorlijk ziek.

She is still a bit groggy.

Ze is nog wat suf.

She laid good eggs, and the woman loved her as if she had been her own child.

Zij legde heerlijke eieren, en de vrouw had haar zo lief, alsof zij haar kind was.

She learned it from her parents.

Ze heeft het geleerd van haar ouders.

She lit another match.

Zij stak nog een lucifertje aan.

She lives in this village.

Ze woont in dit dorp.

She looked both angry and worried.

Ze keek zowel nijdig als bezorgd.

She loves animals.

Zij houdt van dieren.

She made breakfast.

Zij maakte ontbijt.

she moans at you

zij tegen je kermt

She no longer responded to my messages.

Ze reageerde niet meer op mijn berichten.

she now saw them like stars in the sky

zij zag ze nu als sterren aan den hemel

She only has a fever, but bad.

Ze heeft alleen koorts, maar behoorlijk.

She plays the guitar.

Ze speelt gitaar.

She plays the piano.

Zij speelt piano.

She puts a lot of sugar in her coffee.

Ze doet veel suiker in haar koffie.