Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - E

0 (2) 1 (81) 2 (25) 3 (24) 4 (26) 5 (22) 6 (22) 7 (22) 8 (21) 9 (20) A (867) B (471) C (723) D (493) E (288) F (394) G (243) H (531) I (921) J (72) K (51) L (293) M (397) N (211) O (204) P (525) Q (25) R (304) S (1023) T (4634) U (84) V (91) W (620) Y (232) Z (8) (1)
English Dutch Recording Learn
every (long form)

iedere

Every adult I know drinks beer.

Elke volwassene die ik ken drinkt bier.

Every cloud has a silver lining.

Achter de wolken schijnt de zon.

every country

ieder land

every day

elke dag

every hour

elk uur

Every little gesture has a positive impact on the planet.

Elk klein gebaar heeft een positieve impact op de planeet.

every minute

elke minuut

every month

elke maand

Every religion prohibits murder.

Elke religie verbied moord.

every week

elke week

every year

elk jaar

everybody

allen

Everybody lies.

Iedereen liegt.

Everybody stayed.

Iedereen bleef.

Everybody will be going.

Iedereen gaat.

everybody; everyone

iedereen

Everyone needs at least one close friend.

Iedereen heeft minstens één goede vriend nodig.

Everyone ran for cover.

Iedereen zocht dekking.

Everyone smiled.

Iedereen glimlachte.

Everyone wants to pay as little as possible.

Iedereen wil zo weinig mogelijk betalen.

everyone was moody and short-tempered

iedereen was humeurig en kortaangebonden

everyone was tense

iedereen was gespannen

everyone’s

ieders

everything

alles

everywhere

overal

evidence; proof

bewijs

evil-doer; villain

boosdoener

evil; malicious

kwaadaardig

evil; malicious (long form)

kwaadaardige

exactly

juist

exactly

precies

exam

examen

examination; exam

tentamen

examination; research

onderzoek

examinations; exams

tentamens