Dutch-English Dictionary - V

0 (1) 1 (7) 2 (4) A (473) B (743) C (113) D (2778) E (660) F (124) G (576) H (1431) I (725) J (166) K (511) L (299) M (463) N (269) O (505) P (357) Q (1) R (249) S (708) T (633) U (113) V (819) W (666) Y (87) Z (490)

Dutch	English	Learn
vijf voor acht	five to eight	Learn
vijf voor half drie	twenty five past two	Learn
vijf voor half zeven	twenty five past six	Learn
vijf voor vier	five to four	Learn
vijfduizend	5,000 (five thousand)	Learn
vijfendertig	35 (thirty-five)	Learn
vijfennegentig	95 (ninety-five)	Learn
vijfentachtig	85 (eighty-five)	Learn
vijfentwintig	25 (twenty-five)	Learn
vijfenveertig	45 (forty-five)	Learn
vijfenvijftig	55 (fifty-five)	Learn
vijfenzestig	65 (sixty-five)	Learn
vijfenzeventig	75 (seventy-five)	Learn
vijfhonderd	500 (five hundred)	Learn
vijfhonderdachtenvijftig	558 (five hundred and fifty-eight)	Learn
vijfhonderdeenenveertig	541 (five hundred and forty-one)	Learn
vijfhonderdtweeënnegentig	592 (five hundred and ninety-two)	Learn
vijfhonderdvierentwintig	524 (five hundred and twenty-four)	Learn
vijfhonderdvijfenvijftig	555 (five hundred and fifty-five)	Learn
vijfhonderdvijfenzeventig	575 (five hundred and seventy-five)	Learn
vijfhonderdzeven	507 (five hundred and seven)	Learn
vijftien	15 (fifteen)	Learn
vijftig	50 (fifty)	Learn
vijftig jaar oud	fifty years old	Learn
vijftigduizend	50,000 (fifty thousand)	Learn
vijgen	figs	Learn
vin	fin	Learn
vind	find	Learn
Vind het juiste antwoord voor elke vraag.	Find the right answer for each question.	Learn
vinden	find (plural)	Learn
vinden	to find	Learn
vindingrijk	resourceful	Learn
vindt	find (2nd person singular); finds (3rd person singular)	Learn
ving	caught	Learn
vinger	finger	Learn
vingerafdrukken	fingerprints	Learn