Dutch-English Dictionary - G

0 (2) 1 (16) 2 (8) A (760) B (1159) C (210) D (4158) E (1651) F (206) G (959) H (2456) I (1493) J (308) K (792) L (470) M (780) N (422) O (848) P (535) Q (2) R (405) S (1126) T (1136) U (202) V (1337) W (1240) X (3) Y (88) Z (1026)

Dutch	English	Learn
gebruikersfouten	user errors	Learn
gebruikersspecifieke	user-specific	Learn
gebruikmaken	to use	Learn
gebruikt	used (past participle)	Learn
gebruikt	use (2nd and 3rd person singular)	Learn
gebruikt	uses (2nd person singular in a question or command)	Learn
gebruikte	used	Learn
gebruikten	used (plural)	Learn
gecombineerde	combined	Learn
gecompenseerd	compensated	Learn
gecondenseerde	condensed	Learn
gecontroleerd	checked	Learn
gedaan	done	Learn
Gedaan met prutsen aan de USB-poort	No more messing about with the USB port	Learn
gedaante	shape	Learn
gedacht	thought	Learn
gedachte	thought	Learn
gedachtegang	train of thought	Learn
gedachten	thoughts	Learn
gedeeld	shared	Learn
Gedeeld leiderschap is een aanrader.	Shared leadership is a must.	Learn
gedeelde	shared (inflected form)	Learn
gedeelte	part	Learn
gedeeltelijk	partially	Learn
gedegen	thorough	Learn
gedekt	set	Learn
gedelegeerd	delegated	Learn
gedeporteerd	deported	Learn
gedetineerden	detainees	Learn
gedicht	poem	Learn
gedisciplineerd	disciplined	Learn
gediscrimineerd	discriminated against	Learn
gedistilleerd	distilled	Learn
gedoe	hassle	Learn
gedood	killed (past participle)	Learn
gedoodverfde	presumed	Learn