Dutch-English Dictionary - G

0 (2) 1 (16) 2 (8) A (760) B (1159) C (210) D (4158) E (1651) F (206) G (959) H (2456) I (1493) J (308) K (792) L (470) M (780) N (422) O (848) P (535) Q (2) R (405) S (1126) T (1136) U (202) V (1337) W (1240) X (3) Y (88) Z (1026)

Dutch	English	Learn
gaat	is going	Learn
Gaat het goed met je?	Have you been well?	Learn
Gaat hij het mij laten zien?	Is he going to show me it?	Learn
Gaat hij naar de les?	Is he going to class?	Learn
Gaat hij naar de middelbare school?	Is he going to high school?	Learn
Gaat hij naar het café?	Is he going to the café?	Learn
Gaat hij naar het restaurant?	Is he going to the restaurant?	Learn
Gaat hij op vakantie?	Is he going on holiday?	Learn
Gaat u mee wandelen?	Would you like to join us for a walk?	Learn
Gaat ze het mij laten zien?	Is she going to show it to me?	Learn
Gaat ze het mij laten zien?	Is she going to show me it?	Learn
Gaat ze naar het café?	ls she going to the café?	Learn
Gaat ze naar het restaurant?	ls she going to the restaurant?	Learn
Gaat ze naar Lyon?	Is she going to Lyon?	Learn
Gaat ze naar Parijs?	ls she going to Paris?	Learn
gading	taste	Learn
gaf	cared for (part)
gaf	gave	Learn
gaf of	cared for	Learn
galmen	to reverberate	Learn
galmende	echoing	Learn
galoppeerden	galloped	Learn
gang	way	Learn
gang	hallway	Learn
gangbaar	common	Learn
gangplaats	aisle seat	Learn
gans	entire	Learn
gans	goose	Learn
ganse	whole	Learn
ganser	all	Learn
ganzen	geese	Learn
ganzengebraad	roast goose	Learn
ganzenveer	quill	Learn
garage	garage	Learn
garanderen	to guarantee	Learn
garderobe	wardrobe	Learn