Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (2) 1 (16) 2 (8) A (760) B (1159) C (210) D (4158) E (1651) F (206) G (959) H (2456) I (1493) J (308) K (792) L (470) M (780) N (422) O (848) P (535) Q (2) R (405) S (1126) T (1136) U (202) V (1337) W (1240) X (3) Y (88) Z (1026)
Dutch Recording English Learn
De auto stopte vlak voor hen.
The car stopped right in front of them.
De auto werd volledig verpletterd bij het ongeluk.
The car was completely crushed in the accident.
De auto wou niet starten ondanks zijn inspanningen.
Despite his best attempts, the car would not start.
de automaat
the vending machine
de avond
the evening
de azijn
the vinegar
de baai
the bay
de baard
the beard
de baarmoeder
the womb
De baarmoeder is de moeder van alle dingen.
The womb is the mother of all things.
de baas
the boss
de baat
the gain
de baby
the baby
de badhanddoek
the bath towel
de badkamer
the bathroom
De badkamer is boven.
The bathroom is upstairs.
De badkamer is niet erg schoon.
The bathroom isn’t very clean.
De badkamer moet dringend gepoetst worden.
The bathroom needs to be cleaned urgently.
de bagage
the luggage
de bakker
the baker
de baksteen
the brick
de bal
the ball
de balie
the counter
de ballon
the balloon
de ban
the spell
de banaan
the banana
de banaan is geel
the banana is yellow
de bananen
the bananas
de bananen zijn geel
the bananas are yellow
de banden
the tyres
de bank
the bank
de bank
the couch
De bank biedt een ontlening aan met lage rente.
The bank offers a loan with low interest.
de bankier
the banker
de bar
the bar
de barista
the barista