Dutch-English Dictionary - D

0 (2) 1 (16) 2 (8) A (760) B (1159) C (210) D (4158) E (1651) F (206) G (959) H (2456) I (1493) J (308) K (792) L (470) M (780) N (422) O (848) P (535) Q (2) R (405) S (1126) T (1136) U (202) V (1337) W (1240) X (3) Y (88) Z (1026)

Dutch	English	Learn
daarom	that’s why	Learn
daarop	on it	Learn
daarop	then	Learn
daarop nam zij twintig matrassen en legde deze op de erwt	then she took twenty mattresses and laid them on the pea	Learn
daarop stond prachtig porseleinen vaatwerk, en heerlijk dampte de gebraden gans, die met appelen en gedroogde pruimen opgevuld was.	on it, stood splendid porcelain crockery, and a steaming roast goose, stuffed with apples and dried plums.	Learn
daarvan	thereof	Learn
daarvoor	before that	Learn
dacht	thought	Learn
dacht de oude koningin	thought the old queen	Learn
dacht het kleine meisje	thought the little girl	Learn
dachten	thought (plural)	Learn
dadelijk	right away	Learn
dadels	dates	Learn
daden	deeds	Learn
dader	perpetrator	Learn
dag	day	Learn
Dag van de Arbeid	Labour Day	Learn
Dag, mevrouw, weet u soms wanneer de bus komt?	Hello, madam, do you know when the bus is coming?	Learn
dagboek	diary	Learn
dagcijfer	daily figure	Learn
dagelijks	daily	Learn
dagelijks verslag	daily record	Learn
dagelijkse	daily (inflected form)	Learn
dagen	to challenge (part 2)
dagen	days	Learn
dagen van de week	days of the week	Learn
dageraad	dawn	Learn
daglicht	daylight	Learn
dagrecord	daily record	Learn
dagschotel	dish of the day	Learn
dagvaarding	summons	Learn
dak	roof	Learn
dakje	roof (diminutive)	Learn
dakloos	homeless	Learn
daklozen	homeless people	Learn
dakpan	roof tile	Learn