"you (singular)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Yes, I understand you.	Ja, ik versta je.
	You read books.	Je leest boeken.
	Do you wear glasses?	Draag je een bril?
	Can I kiss you?	Mag ik je kussen?
	Do you have tickets?	Heb je tickets?
	What kind of stuff do you want?	Wat voor spul wil je?
	Do you like beef?	Hou je van rundsvlees?
	What kind of music do you like?	Van welke muziek hou je?
	Do you like pork?	Hou je van varkensvlees?
	Do you have a match?	Heb je een lucifer?
	Are you expecting any visitors?	Verwacht je bezoek?
	Would you like some popcorn?	Wil je wat popcorn?
	Are you a student here?	Ben je hier student?
	Do you often wear a hat?	Draag je vaak een hoed?
	No, I don’t understand you.	Nee, ik versta je niet.
	Can you recommend a bar?	Kun je een bar aanbevelen?
	I’ll get you some coffee.	Ik haal wat koffie voor je.
	That stuff’s bad for you.	Dat spul is slecht voor je.
	What do you prefer?	Wat heeft je voorkeur?
	We don’t understand you?	Begrijpen wij je niet?