wil
Ik wil het niet.
Ik wil een kat zijn.
Ik wil niet van mij zelf spreken.
Van mij zelf wil ik niet spreken.
Ik wil niet alleen blijven met Tom.
Ik wil een van deze kopen.
Ik wil een gerecht met kip.
Ik wil een gerecht met vis.
Ik wil een gerecht met brood.
Ik wil een gerecht met eieren.
Ik wil mijn boerderij verkopen.
Ik wil dat je bij Tom blijft.
Ik wil mijn sleutel terug.
Ik wil zeggen dat het me spijt.
Ik wil er niet meer over praten.
Ik wil een gerecht met rundsvlees.
Ik wil graag een afspraak maken.
Ik wil mijn klanten niet verliezen.
Ik wil met de Britse ambassade spreken.