Verbs (Present tense, 3rd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	What does that word mean?	Wat betekent dat woord?
	“Look at that! Now we wil get additional ones, as if we are not enough already! And gosh! that one duckling looks so ugly! We don’t want that here! ”	“Kijk eens! Nu moeten wij nog het aanhangsel krijgen, alsof wij al niet talrijk genoeg waren! En foei! wat ziet dat ene eendje er uit! Dat willen wij hier niet hebben!”
	“That’s not possible,“ said the duckling’s mother; “It is not beautiful, but it has a good heart and swims just as good as the others, yes, I must say, even better.	“Dat gaat immers niet,” zei de moeder van het eendje; “het is wel niet mooi, maar het heeft een goed hart en zwemt even flink als al de anderen, ja, ik moet zeggen, nog beter.
	He’s acting out of spite.	Hij handelt uit rancune.
	Brazil is a large country.	Brazilië is een groot land.
	Yanni is emotional.	Yanni is emotioneel.
	I’ll note the address.	Ik zal het adres noteren.
	No one has phoned him.	Niemand heeft hem gebeld.
	This meadow abounds in frogs.	Deze wei zit vol kikkers.
	Icahn stops fight for Dell	Icahn stopt gevecht om Dell
	Do you have anything quieter?	Heeft u iets rustigers?
	Let me accompany you!	Laat me je begeleiden!
	My heart is shaking with joy.	Mijn hart trilt van vreugde.
	You must swear on the Bible.	Je moet zweren op de Bijbel.
	“The other ducklings look very sweet,“ said the old duck; “make yourself at home, and if you find an eel head, you can bring it to me.“	“De andere eendjes zien er allerliefst uit,” zei de oude eend; “doe maar, alsof je thuis waart, en als je een palingkop vindt, dan kun je die wel aan mij brengen.”
	No one takes me seriously.	Niemand neemt me serieus.
	I need to make a phone call.	Ik moet telefoneren.
	It’s a classroom.	Het is een klaslokaal.
	Tom is Mary’s nephew.	Tom is Maria’s kleinzoon.
	Anne is sitting in the garden reading a book.	An zit in de tuin een boek te lezen.