Verbs (Present tense, 3rd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Nothing is beautiful but the truth.	Alleen de waarheid is schoon.
	How large is your bedroom?	Hoe groot is je slaapkamer?
	What country is Tom in right now?	In welk land is Tom op dit moment?
	What’s going to happen to Yanni?	Wat gaat er met Yanni gebeuren?
	Tom is still at his desk.	Tom zit nog steeds aan zijn bureau.
	Not everyone who lives here is rich.	Niet iedereen die hier woont, is rijk.
	How much is a single room?	Hoeveel kost een eenpersoonskamer?
	“She tried to warm herself,” said some.	«Zij heeft zich willen warmen!» zei men.
	How much is a double room?	Hoeveel kost een tweepersoonskamer?
	This is the kind of music that I like.	Dit is het soort muziek dat ik leuk vind.
	Everyone wants to pay as little as possible.	Iedereen wil zo weinig mogelijk betalen.
	What’s your phone number?	Wat is je telefoonnummer?
	I still don’t know how that happened.	Ik weet nog steeds niet hoe dat is gebeurd.
	Tom has to tell Mary what happened.	Tom moet Mary vertellen wat er gebeurd is.
	We must tell everybody what happened.	We moeten iedereen vertellen wat er is gebeurd.
	“But it is so delightful to swim about on the water,” said the duckling	“Maar het is zo prettig, in het water te zwemmen,” zei het eendje
	Tom is shopping at the mall.	Tom is aan het winkelen in het winkelcentrum.
	“The world is so big!” all the young ones said; because now they had much more space than in the egg.	“Wat is de wereld toch groot!” zeiden al de jongen; want nu hadden zij heel wat meer plaats dan in het ei.
	Wait a second.	Wacht even.
	Wait a minute!	Wacht eens!