Verbs (Present tense, 3rd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	How’s the job?	Hoe bevalt je baan?
	Is this what you’ve been looking for?	Is dit wat je zocht?
	It falls apart.	Het valt uit elkaar.
	He has a beard.	Hij heeft een baard.
	Does he like his new job?	Bevalt zijn nieuwe baan?
	He is really not that bad.	Hij is heus niet zo slecht.
	I’m certainly not about to leave you behind.	Ik laat je heus niet achter.
	The grass in the garden is green.	Het gras in de tuin is groen.
	What time is breakfast?	Hoe laat is het ontbijt?
	This isn’t my umbrella.	Het is niet mijn paraplu.
	This is what he was looking for tonight.	Dit is wat hij zocht vanavond.
	Please leave Tom alone.	Laat Tom alsjeblieft met rust.
	I can’t drink wine anymore.	Ik kan geen wijn meer drinken.
	Tom forgot his umbrella.	Tom is zijn paraplu vergeten.
	When does the performance begin?	Wanneer begint het optreden?
	I wonder whether Tom is honest.	Ik vraag me af of Tom eerlijk is.
	I know it’s their good right	ik weet wel het is hun goeie recht
	I can’t find my umbrella.	Ik kan mijn paraplu niet vinden.
	That’s the best for the both of us.	Dat is het beste voor ons allebei.
	Yanni told Skura everything.	Yanni heeft Skura alles verteld.