Mary speelt de harp.
Tom draagt geen bril.
Spreekt zij Engels?
Ik kan je niet volgen.
Waar komt u vandaan?
Wat zit er in deze dozen?
Kan u geld wisselen?
Hij is zo jong en ziet er zo prachtig uit!
Ik begrijp dat hij boos is.
Welke talen spreekt u?
Ze spreekt geen Frans.
Hij is overmoedig.
Stopt deze bus in Brussel?
Ze heeft een litteken.
Het water van het meer is schoon.
Stopt deze trein in Brussel?
Niemand gaat dit geloven.
Ik zal niet voor Tom werken.
Wie heeft je huis gebouwd?
Weet u hoe lang het rijden is?