Tom drinkt bier.
Laat me met rust.
Mijn kind is ziek.
Ik moet slapen.
neemt ontslag
Dit is mijn broer.
Waar rook is, is vuur.
Zij heeft kort haar.
het duurt twee uur
het duurt vijf uur
Je moet wachten.
Op welk adres woont u?
Yanni is veilig hier.
Het is kwart over acht.
Heeft u dit in mijn maat?
Tom is een tovenaar.
Wat doet deze machine?
Je begrijpt dat toch?
Ik laat je heus niet achter.