Verbs (Present tense, 1st person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Can Tom hear us?	Kan Tom ons horen?
	No, I don’t know the lesson.	Nee, ik ken de les niet.
	Do you know Tom by any chance?	Ken je Tom toevallig?
	I can’t hear you.	Ik kan je niet horen.
	I don’t need it yet.	Ik heb het nog niet nodig.
	I often see Tom in the park.	Ik zie Tom vaak in het park.
	I need a doctor.	Ik heb een dokter nodig.
	How often do you go swimming?	Hoe vaak ga je zwemmen?
	I don’t know those people over there.	Die mensen daar ken ik niet.
	Don’t ask how I know that.	Vraag niet hoe ik dat weet.
	I’m used to this sort of thing.	Ik ben aan zoiets gewend.
	Yanni knows he’s ready.	Yanni weet dat hij klaar is.
	I already know the answer.	Ik weet het antwoord al.
	I read three books a week.	Ik lees drie boeken per week.
	How do I get to the train station?	Hoe kom ik bij het station?
	I want a dish with fish.	Ik wil een gerecht met vis.
	I want a dish containing bread.	Ik wil een gerecht met brood.
	I learnt it at school.	Ik heb het op school geleerd.
	I want a dish containing eggs.	Ik wil een gerecht met eieren.
	Tom says he can’t hear anything.	Tom zegt dat hij niets kan horen.