Verbs (infinitives) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	We are under his command.	We staan onder zijn bevel.
	I’d like to know what you plan to do.	Ik zou willen weten wat je van plan bent.
	I’d like to live on a farm.	Ik zou graag op een boerderij willen wonen.
	to let (long form)	te laten
	to find (long form)	te vinden
	to play (long form)	te spelen
	to drive (long form)	te rijden
	to win (long form)	te winnen
	Do you want to play together?	Wil je samen spelen?
	Go play in your room.	Ga in je kamer spelen.
	Did you let Tom drive?	Heb je Tom laten rijden?
	I couldn’t find anybody.	Ik kon niemand vinden.
	Yanni needs to find a job.	Yanni moet werk vinden.
	Shall we play together?	Zullen we samen spelen?
	Tom didn’t let me win.	Tom liet me niet winnen.
	I think that I can find Tom.	Ik denk dat ik Tom kan vinden.
	We can’t find Tom.	We kunnen Tom niet vinden.
	They can all drive.	Ze kunnen allemaal rijden.
	You should’ve let me help you.	Je had me je moeten laten helpen.
	Do you know how long the trip takes?	Weet u hoe lang het rijden is?